De principes die je niet hebt

Psychologen hebben ontdekt dat mensen die iets slechts doen tijdelijk regels over goed gedrag vergeten. Ze tonen aan dat onze principes niet vastliggen, maar dat we ze makkelijk aanpassen aan wat achteraf het beste uitkomt. Dat verklaart deels hoe grenzen van goed en slecht kunnen verschuiven.

Waarom ben je een goed of slecht mens? Omdat je weet wat goed en fout is. Dat heb je geleerd van je ouders, je vrienden of het geloof waaraan je vasthoudt. En toch maken die zaken van ons niet bepaald rotsvaste moraalridders.

Milgrams elektrocutie-apparaat
Stanley Milgrams elektrocutie-apparaat: allemaal show. Maar voor de proefpersonen was het echt. Afbeelding: © Diamond Geyser, Flickr.com

Dat wist Stanley Milgram al in 1963 te vertellen na een gezaghebbend experiment, dat hij uitvoerde om te achterhalen hoe het kon dat brave burgers in de Tweede Wereldoorlog in staat waren om afgrijselijke daden te plegen. Een autoritair figuur in een mooi uniform die toekijkt en bevelen geeft, bleek al voldoende stimulans om veel van zijn proefpersonen ertoe te zetten een vreemdeling te elektrocuteren – in werkelijkheid een acteur die meespeelde.

Hoe kan het dat mensen die in het dagelijks leven waarschijnlijk praktijken als martelen afkeuren, ineens hun eigen morele voorschriften laten varen?

Aan de laars gelapt

Nieuw onderzoek van Harvard-psychologen Lisa Shu en Francesca Gino weet die vraag wellicht te beantwoorden. Ze ontdekten dat mensen die zich slecht gedragen, achteraf het belang van voorschriften en regels voor goed gedrag in hun voordeel verdraaien. Dat schrijven de psychologen in het blad Journal of Personality and Social Psychology.

Shu en Gino nodigden 109 studenten uit om een rekenpuzzel op te lossen. De proefpersonen konden daar, als ze goed hun best deden, wellicht tien dollar mee verdienen. Ze kregen vier minuten om zoveel mogelijk van twintig rekenopdrachten op te lossen. Elke goed opgeloste puzzel was vijftig cent waard.

Bedrog ontmaskerd

De andere helft kreeg de kans om anoniem vals te spelen – zij mochten zelf op een briefje invullen hoeveel puzzels ze goed hadden en de werkelijk ingevulde puzzels weggooien in een papierbak.

Wat ze echter niet wisten, is dat de weggegooide puzzel niet anoniem was: de onderzoekers konden achteraf vaststellen wie van de proefpersonen had gefraudeerd. Ongeveer een derde tot de helft van de proefpersonen bleek zichzelf meer geld toe te kennen dan terecht was. Dat is trouwens vrij normaal – uit talloze psychologie-experimenten blijkt dat de doorsnee proefpersoon best wil frauderen voor geld.

Afkijken is ook vals spelen
Fraude is vrij normaal als je vermoedt dat niemand meekijkt. Afbeelding: © Mr Stein, Flickr.com

Om te testen of mensen na hun bedrog anders aankijken tegenover morele regels, gaven Shu en Gino hun deelnemers voorafgaand aan de proef twee teksten te lezen met daarin voorschriften en regels, waarover ze vragen moesten beantwoorden. De eerste tekst bestond uit universiteitsvoorschriften over examenfraude bij toetsen, precies het soort bedrog waarvoor de deelnemers later een kans kregen. De tweede tekst bestond uit verkeersregels.

Vergeten

Nu komt het sluwere gedeelte van Shu en Gino’s experiment. De proefpersonen die niet hadden vals gespeeld of daartoe geen kans kregen, bleken zich na de puzzel evenveel te herinneren van de verkeersregels als van de universiteitsvoorschriften.

De mensen die echter wél vals speelden, bleken een gat in hun geheugen te hebben: ze herinnerden zich de verkeersregels prima, maar minder van de examenvoorschriften waarin expliciet werd verboden om te frauderen. Zelfs als de proefpersonen extra geld konden krijgen om zich beide teksten goed te herinneren, bleken valsspelers de universitaire regels simpelweg te vergeten.

De vos en de druiven
De vos wil druiven, maar kan er niet bij. In een staat van cognitieve dissonantie besluit hij achteraf dat hij de druiven nooit wilde. Afbeelding: © Milo Winter

 

‘Ik’ versus de regels

Omdat zelfs een zak vol duiten de bedriegers er niet toe kon zetten om zich morele codes over fraude beter te herinneren, vermoeden Shu en Gino dat het selectieve geheugen een automatische onbewuste reactie is, bedoeld om jezelf als goed persoon te blijven zien. De gedachtekronkel is daarmee een vorm van cognitieve dissonantie.

“We klampen ons vast aan een moreel positief zelfbeeld door de betekenis van goed en slecht te veranderen”, schrijven de psychologen. “Nadat we ons slecht gedragen, barricaderen we in gedachten de toegang tot morele regels die bedoeld zijn om ons gedrag dirigeren. We vegen bedrog onder het tapijt.” Met andere woorden: soms komt ons al dan niet kwade gedrag eerst. Wat we denken over goed en slecht past zich daar later op aan.

Nuttig

Shu en Gino denken dat hun vondst misschien kan verklaren hoe mensen, als ze eenmaal door omstandigheden worden verleid om zich slecht te gedragen, steeds slechtere normen accepteren.

Als er geen toezicht meer bestaat, of als mensen het idee hebben dat ze ongestraft kunnen wegkomen met wandaden, dan leidt dat vanzelf tot een met bedrog doordrenkte maatschappij. Kortom: er zit dus wel wat in het idee dat regels en wetten vooral zin hebben als iemand in de gaten houdt of die regels wel worden gevolgd, en bovendien iedereen het gevoel heeft dat ze niet zomaar kunnen vals spelen.